Bijvoeglijke naamwoorden
Woorden die kwaliteiten of kenmerken van zelfstandige naamwoorden beschrijven.
Bijwoorden
Woorden die acties, toestanden of gebeurtenissen beschrijven.
Hulpwerkwoorden
Werkwoorden die samen met hoofdwerkwoorden worden gebruikt om zinnen te vormen, zoals 'do', 'have' en 'be'.
Voegwoorden
Woorden die woorden, zinnen of clausules verbinden.
Bepaalde lidwoorden
Woorden die een specifieke instantie van een zelfstandig naamwoord specificeren.
Bepalers
Woorden die de hoeveelheid of het type van een zelfstandig naamwoord specificeren.
Uitrepen
Woorden die sterke emoties of verrassing uitdrukken.
Onbepaalde lidwoorden
Woorden die een algemene of ongespecificeerde instantie van een zelfstandig naamwoord specificeren.
Infinitief markers
Woorden die het begin van een infinitiefzin aangeven.
Onregelmatige werkwoorden
Werkwoorden die de standaard vervoegingspatronen niet volgen.
Koppelwerkwoorden
Werkwoorden die het onderwerp van een zin verbinden met een predicaat.
Modale werkwoorden
Werkwoorden die noodzaak of mogelijkheid uitdrukken, zoals 'can', 'could', 'may', 'might', 'must', 'shall' en 'should'.
Zelfstandige naamwoorden
Woorden die mensen, plaatsen, dingen of ideeën vertegenwoordigen.
Getallen
Woorden die hoeveelheden of numerieke waarden vertegenwoordigen.
Ordinale getallen
Woorden die de positie van een item in een volgorde aangeven.
Voorzetsels
Woorden die de relatie tussen een zelfstandig naamwoord en andere woorden in een zin aangeven.
Voornaamwoorden
Woorden die zelfstandige naamwoorden vervangen om herhaling te voorkomen.
Regelmatige werkwoorden
Werkwoorden die een standaard vervoegingspatroon volgen.
Werkwoorden
Woorden die acties, toestanden of gebeurtenissen beschrijven.